“Rechtsbijstand in feite dwangarbeid”
Dat is nogal een uitspraak van Richard Korver, advocaat, die zich samen
met collega Martijn De Klerk beklaagd over de vergoeding bij toevoegingszaken.
Ik las het in de krant waar de heren naar hun mening werden gevraagd
omdat ze de rechter in een bestuurlijk kort geding om een uitspraak vroegen
over de vermeende wantoestand. In verdere toelichting zegt Korver dat hij bij
toevoegingszaken betaald krijgt voor de eerste 5 gewerkte uren en dat er daarna
pas weer over vergoeding gepraat kan worden nadat er meer dan 15 uur aan de
zaak besteed is. Hij beklaagt zich dat hij slechter betaald wordt dan een
eenvoudige handwerker en dat de gelijke toegang tot het recht en daarmee een
basisprincipe van de rechtsstaat in het geding is. Het ergste van alles vinden
de advocaten dat ze tot het leveren van bijstand verplicht zijn en dat ze de cliënt niet halverwege in de kou kunnen laten staan, zelfs niet als het werk
onvoldoende oplevert. “Dwangarbeid”, is hun conclusie.
Advocaten hebben geleerd te argumenteren, dus het uit deze feiten
gebakken verhaal kan maar zo voor waar worden aangenomen.
Er is ongetwijfeld van alles mis met de genoemde vergoedingsregeling,
maar de heren laten nogal wat feiten buiten beschouwing. Bijvoorbeeld dat de
tarieven die de advocatuur hanteert voor de meeste mensen die toegang tot het
recht zoeken al lang veel te hoog zijn. Zij hebben daardoor géén toegang tot
het recht of zij wenden zich tot andere partijen voor ondersteuning, zoals
verzekeraars of niet georganiseerde juristen. Daarmee diskwalificeert de
advocatuur zich als dè leverancier van rechtsbijstand en zou zij eigenlijk geen
aanspraak moeten kunnen maken op allerhande uitzonderingsposities van
overheidswege, zoals de procesrecht privileges, zelfregulering van de branche,
maar ook de toevoegingsregeling. Verandering is gewenst, maar met de
nadrukkelijke aanwezigheid van advocaten in de politiek, de regering en op
ministeries, moeilijk te realiseren. De advocatuur is verworden tot de
delicatessenwinkel voor juridische dienstverlening, en wordt behandeld als de
Jumbo of AH in de voedselketen der rechtsstaat. Dat is fout en niet houdbaar.
De advocatuur dient haar bedrijfsplan aan te passen en moet ervoor zorgen dat
ook de 90+% van particulieren, ZZP-ers en MKB-ers die inmiddels feitelijk
zijn uitgesloten van toegang tot het recht, weer terugkomen bij de advocatuur.
Het nieuwe bedrijfsplan dient om die reden ook een aanbod te definiëren voor goede
rechtsbijstand tegen een vergoeding onder de 100 euro per uur. Met de introductie van nieuwe technologie en inzet van het internet is dat zeker
haalbaar.
Dat de toevoegingsvergoeding de schijn heeft van onderbetaling komt dan
ook voornamelijk voort uit een verkeerde bedrijfsvoering van de advocatuur. De
rechtsstaat is dus niet zozeer in het geding vanwege de betalingsregeling bij
toevoegingszaken, maar de leverancier van de dienst, de advocatuur, brengt zelf
door haar toenemend elitaire karakter de rechtstaat in het geding. De
betalingsregeling moet mogelijk anders, maar eerst moet de overheid een ander
aanbod hebben waaruit zij toevoeging kan inkopen en daarvoor hebben Korver en
de Klerk geen rechter nodig, dat kunnen zij helemaal zelf. Het runnen van een
advocatenkantoor is ondernemen met een brede maatschappelijke
verantwoordelijkheid, het bedienen van rijk, arm en alles wat daar tussenin
zit, hoort daar bij.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten